U kunt de positie van objecten in het diawerkgebied nauwkeurig bepalen door ruimtelijke coördinaten in de maateenheden van de liniaal op te geven.

De positie van een object bepalen door x- en y-coördinaten op te geven
  1. Selecteer het object dat u wilt plaatsen.

  2. Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Formaatinfo'.

  3. Geef de x- en y-waarden in de desbetreffende velden op (in de maateenheden van de liniaal).

De coördinaten die u opgeeft komen overeen met de linkerbovenhoek van het objectkader. Wanneer u een object roteert, geven de x- en de y-coördinaat de linkerbovenhoek aan van het kader van het geroteerde object, dat mogelijk een ander formaat heeft dan het originele object.

  • De x-waarde wordt gemeten vanaf de linkerrand van het diawerkgebied.

  • De y-waarde wordt gemeten vanaf de bovenrand van het diawerkgebied.

Wanneer u x- en y-coördinaten voor lijnposities in het infovenster 'Formaat' opgeeft, geven de coördinaten achter 'Begin' het eerste eindpunt aan dat u hebt aangemaakt (of het eindpunt linksboven als u de lijn niet hebt getekend). Als u de lijn later spiegelt of roteert, blijven de begincoördinaten hetzelfde eindpunt aangeven.

Een andere manier om snel objecten uit te lijnen, is door gebruik te maken van ingebouwde hulplijnen voor uitlijning en relatieve tussenruimte. Deze hulplijnen worden weergegeven wanneer u objecten in het diawerkgebied sleept. Daarnaast kunt u statische hulplijnen voor uitlijning aanmaken waarmee u objecten kunt uitlijnen of objecten in verschillende dia's op dezelfde positie kunt plaatsen. Zie Hulplijnen voor uitlijning en relatieve tussenruimte gebruiken en Nieuwe hulplijnen aanmaken.

U kunt ook rasterlijnen in basisdia's gebruiken om objecten in dia's een vaste positie te geven. Zie Werken met rasterlijnen in basisdia's voor meer informatie.