Wanneer u twee objecten via een lijn met elkaar wilt verbinden, kunt u het beste een verbindingslijn gebruiken (in plaats van een afzonderlijke lijn als een vorm aan te maken). Twee objecten die via een verbindingslijn zijn verbonden, blijven verbonden, zelfs als u de objecten in het diawerkgebied op een andere positie plaatst.
Houd de Command-toets ingedrukt en klik op de twee objecten die u met elkaar wilt verbinden. Kies vervolgens 'Voeg in' > 'Verbindingslijn'.
Er wordt een rechte lijn tussen de geselecteerde objecten weergegeven. Wanneer u de afzonderlijke objecten verplaatst, veranderen de lengte en de positie van de verbindingslijn, zodat de objecten met elkaar verbonden blijven.
Om een gebogen verbindingslijn te maken, sleept u het witte bewerkingspunt in het midden van de lijn.
Als u de objecten naar verschillende posities in het diawerkgebied sleept, wordt de kromming van de lijn aangepast, zodat de objecten met elkaar verbonden blijven.
Om ruimte in te voegen tussen het einde van de lijn en een van de verbonden objecten (zodat de lijn en het object elkaar niet raken), sleept u het blauwe bewerkingspunt aan het einde van de lijn weg van het object.
Wanneer u de objecten verplaatst, blijft de ruimte tussen de lijn en het verbonden object gehandhaafd.
Om de kleur, stijl, dikte of eindpunten van de lijn te wijzigen, maakt u de verbindingslijn op met de functies in de opmaakbalk of het infovenster 'Afbeelding' die u ook voor andere lijnen gebruikt.
Zie de onderwerpen onder De grootte, richting en contour van objecten wijzigen voor meer informatie over het wijzigen van deze kenmerken.